Zoek de verschillen
18 juni 2021Ontmoeting over grenzen
1 juli 2021De God die mijn hersenen niet verzinnen kunnen – antwoord aan Ingmar Heytze
gedachten bij de week door ds. Wim Vermeulen
Waarom geloven sommige mensen in een god en anderen niet? Die vraag wierp de oud-stadsdichter van Utrecht Ingmar Heytze afgelopen zaterdag op in NRC (De god in mijn hersenen, NRC, zaterdag 19 juni 2021). Iemand daagde mij uit om een reactie te schrijven, en dat heb ik geprobeerd. Alleen de korte versie haalde NRC, de lange versie stuurde ik toe aan Heytze en volgt hieronder…
Beste Ingmar, net als jij woon en werk ik in de Domstad – met veel genoegen. Anders dan jij ben ik er niet geboren. Dat ik me hier toch bevind, heeft iets met God te maken. Ik ben namelijk dominee en, zo zou je kunnen zeggen, ik werk hier dus namens Hem. Zo gaat dat met God, is mijn ervaring. Hij kan je op de één of andere manier duidelijk maken dat je een stap moet zetten in je leven. Je boel oppakken en verhuizen naar Utrecht, bijvoorbeeld. Ik moet er wel bij zeggen dat dat er in dit geval tamelijk aards aan toe ging. Een telefoontje, op een grijze achternamiddag in februari 2015. Nee, niet God zelf. Wel iemand die namens een kerk hier in deze stad vertelt dat er een vacature was waar men mij voor op het oog had. En dat terwijl ik er totaal niet op zat te wachten. Op z’n minst merkwaardig.
Uit je stuk maak ik op dat je dit geen goed bewijs vindt. Je bent nog eerder geneigd het omgekeerde te accepteren: pas als er géén andere mensen bij betrokken zouden zijn geweest, dan misschien… God… Hij laat zich inderdaad moeilijk bewijzen. Ook niet ontkennen trouwens, zeg ik je vriend Ralph na.
Betekent dat een patstelling waar we ons bij moeten neerleggen, schouderophalend dan wel tandenknarsend? Zou kunnen, maar toch geloof ik dat er nog iets meer te zeggen valt. Vrij stellig ben je in je overtuiging dat je voor geloven gewoon niet genoeg talent hebt. De bekabeling, zoals je het noemt, is gewoon niet goed aangelegd. Een lamme loopt nog makkelijker met z’n ogen dicht de Singelloop dan de olim-stadsdichter geloven kan. Dat impliceert dat het anders ligt voor wie wel in God gelooft. Een gelovige kan iets wat jij niet kunt. Zoals jij iets kunt wat ik niet kan – namelijk dichten – en Memphis Depay iets kan wat wij vermoedelijk beiden nooit zullen evenaren.
Maar zo simpel ligt het niet. Voor de meeste gelovigen die ik ken, is geloven helemaal niet makkelijk. De christelijke traditie definieert geloven bepaald niet als een kunst of een kunde, noch als een genetisch surplus, noch als defect, maar als vertrouwen. Vertrouwen in Iemand die zich onmiskenbaar aan je opgedrongen heeft. Iemand die een onweerstaanbaar verlangen in je wakker riep, je door een samenloop van omstandigheden voor het blok zette of iets daar tussenin. Diezelfde traditie staat bol van de verhalen van mensen die daar bepaald niet op zaten te wachten. Geloof niet dat de kerken – voor zover ze nog vol zitten – bevolkt worden door mensen die het zo geweldig getroffen hebben met hun spirituele zelf. En als dat wel zo is zijn dat niet degenen bij wie je het beste te rade kunt gaan. Ik voor mij heb meer aan de levensverhalen van gelovigen die er aanvankelijk net als Jona voor weg liepen, er als Petrus niets meer mee te maken wilden hebben, als Paulus voor van hun paard moesten worden gegooid, of als Augustinus of Luther eerst existentieel vast moesten lopen. Natuurlijk, het kan er ook best wat gematigder aan toe gaan maar geloof in christelijke zin is al met al een uiterst paradoxaal gebeuren, waarbij je het bepaald niet moet hebben van je spirituele vonken.
Willem Jan Otten, één van jouw vakbroeders die het eveneens lang zonder God heeft uitgehouden: ‘Welbeschouwd is er niets aan Jezus, zoals we die uit de evangeliën kennen, geloofwaardig – hij is werkelijk de laatste waar je aan zou denken als je een halfgod nodig had om een nieuwe wereldorde mee te stichten. Zijn leven is een reeks van mislukkingen en nederlagen geweest, de wonderen even daargelaten, maar die vormen een aparte supercategorie van ongeloofwaardigheid. En vooral uit zijn einde blijkt hoe krankzinnig weinig hij voor elkaar gekregen heeft: zijn handvol vrienden vluchtten alle kanten uit, zijn belangrijkste leerling loochende hem, en niemand begreep meer wat hij bedoelde, behalve misschien twee of drie vrouwen die moesten vrezen dat het waar was, wat hij bijna op het eind riep. Dat hij door God verlaten was. En toch is het exact deze ongeloofwaardigheid die je ervan kan doen overtuigen dat er maar heel weinig aan deze man door zijn nabestaanden bedacht kan zijn. Telkens wanneer je zegt: maar als hij dan God moet zijn, waarom is hij dan zo zwak, onaanzienlijk, onttakeld, gefolterd door lijden, en zelfs: geslagen door een bijna finale en mortale wanhoop – juist dan besef je dat hij geen fictie is. Dit kun je niet bedenken. Daarvoor gaat dit relaas teveel en te systematisch in tegen wat je kunt bedenken. Wie wil dit uit eigen initiatief kunnen denken? Je bent wel wijzer. Je kunt het zelfs niet geloven.’ (uit de lezing ‘De onwaarschijnlijke Christus’, 2001). Dat er niettemin gelovigen zijn die hun vertrouwen op de christelijke God hebben leren stellen moet wel iets met Hem zelf te maken hebben.
Ben ik onderweg naar een geloof, vraag jij je af. Je denkt van niet, maar ik zou daar niet zomaar een fortuin om willen verwedden. Je bent niet de eerste bij wie God als een kinderziekte verdween, maar zich als een ouderdomskwaal weer meldde en vervolgens het kind van je maakte dat je nog nooit eerder geweest was.